Het virus wordt in de eerste plaats overgedragen door nauw contact. Denk aan iemand een kus of knuffel geven. Maar je kan ook iemand besmetten door iets door te geven met je handen nadat je met een vinger het koortsblaasje hebt aangeraakt of door hetzelfde glas, bestek, tandenborstel, handdoek of washandje te gebruiken.
De meeste mensen die wel eens last hebben van koortsblazen dragen dit virus al sinds ze klein zijn. Door de vele zoentjes en knuffels die je als kind krijgt, kan je makkelijk besmet worden. Soms zal zo’n besmetting zich meteen uiten door het ontstaan van koortsblazen, maar meestal merk je het pas jaren later.
Bij een eerste infectie kunnen kinderen er ziek van worden, koorts maken en een ontsteking van de mond krijgen. Bij tieners kan een ontsteking van de tong ontstaan. Volwassenen kunnen last krijgen van keelpijn en opgezette klieren in de hals. Maar in de meeste gevallen gaat een eerste infectie ongemerkt voorbij.
Na een eerste infectie blijft het virus altijd aanwezig in je lichaam. Je wordt dan drager. Het virus nestelt zich in je zenuwcellen en flakkert weer op bij bepaalde triggers. Volgende zaken kunnen uitlokkende factoren zijn:
- verminderde weerstand
- koorts
- verkoudheid of griep
- zonnebrand of zonnebank
- andere huidletsels, zoals wondjes aan de lip
- menstruatie
- ondervoeding
- stress
- vermoeidheid
- een operatie
- medicijnen die je weerstand verminderen (bijvoorbeeld chemotherapie)
Een aanval of doorbraak van koortsblaasjes gebeurt bij sommigen met tussenpozen van een jaar of zelfs meerdere jaren, anderen krijgen er dan weer elke maand last van. Bij nog anderen wordt het virus nooit actief. Waarom dat zo is, is niet geweten.